HomeBouwen met de Motiele architectHomeWaarom een nieuw Werkveld?

Waarom een nieuw Werkveld?

De vraag is waar dit plafond vandaan komt. Waar hebben we het over? Het bestaan ervan lijkt ons homeopathisch verdund door de jaren gevoed. Dit door een maatschappij die onder druk staat. Onder druk van veranderingen die wij als maatschappij zelf initiëren en cultiveren, maar waarvan we de gevolgen niet altijd overzien. Wat ook lastig is, want al vormen wij de wereld, die wereld vormt ons ook en hoe voorspel je de reactie?!

Toename complexiteit

Ik heb het over veranderingen als gevolg van grote maatschappelijke verschijnselen; denk aan de (sociale) media, het ‘vrije markt’ denken, de digitalisering en automatisering, het groeiend tempo van processen, de globalisering, de klimaatveranderingen, het gat tussen rijk en arm, enzovoort. Het zijn processen die zich weliswaar buiten onze directe invloedssfeer afspelen, maar toch effect hebben op ons dagelijks leven. En de complexiteit als gevolg van deze veranderingen maakt het lastig om je een beeld te vormen van wat nu oorzaak is of gevolg, feit of fictie, ambitie of belang… kortom, het creëert verwarring. In het hierna volgende stuk wil ik met name de effecten van deze toenemende complexiteit uiteen zetten.

Minder ruimte voor diepgang

Een eerste effect is dat architecten in hun dagelijks werk steeds minder de ruimte hebben (en nemen!) om goed over vraagstukken na te denken. De focus ligt op de productie. Daarbij zijn we als gemeenschap ontvankelijk voor wat we snel kunnen begrijpen, herkenbaar is of past binnen heersende zienswijzen en belangen. Het ontwikkelen van een eigen(zinnige) visie of vraagstelling lijkt steeds meer te worden vervangen door het verzamelen van referenties; duplicaten van bestaande zienswijzen, oplossingen en producten. Dit lijkt hetzelfde, maar verschilt in de mate van authenticiteit. Het vermindert die menselijke eigenschappen die ons gevoelig maken voor de nuances van wat er om ons heen gebeurt. Eigenschappen waardoor architectuur verder kan reiken dan alleen een praktisch vormgeven. Eigenschappen die ons vak diepgang geven, zoals inzicht in de ‘spirit of place’ (genius loci). Het gaat om intuïtie, geduld, zorgvuldigheid, invoelingsvermogen, moraliteit, spiritualiteit, kunnen twijfelen en reflecteren. Het zijn deze vermogens die ondergesneeuwd lijken te worden door de doctrine van concreet, herkenbaar, tastbaar, beheersbaar, snel, zakelijk zijn en moeten produceren.

Geld als doel, geluk een luxe 

Een tweede effect is dat waarden die wij makkelijk kunnen toetsen, ons vertrouwen geven. Los van de vraag of het goed is of niet. Dat wat we niet zo goed kunnen toetsen, maakt processen ingewikkeld en is derhalve minder populair. Het is zelfs zo dat het uitstralen van vertrouwen al voldoende aanleiding kan zijn om iets te geloven. Ongeacht of het om feiten gaat of fictie. Een proces dat niet zelden volkomen irrationeel functioneert, maar grote gevolgen kan hebben in ons dagelijks leven. Kijk maar naar wat de financiële markt doet bewegen. Ook dit principe heeft effect op hoe we omgaan met onze ruimtelijke opgave. Want als vertrouwen of toetsbaarheid synoniem staat voor kwaliteit, veranderen overzichtelijke en toetsbare onderwerpen, zoals tijd en geld, tot meer dan alleen een middel. Zij worden een doel op zich. We zijn dan ook niet ver verwijderd van het denkbeeld dat onze leefruimte eerder een middel is om geld mee te verdienen dan om ons geluk of een goede toekomst te borgen. Met andere woorden, geld is gepromoveerd van middel tot doel en ons geluk een soort luxe. Daarom beoordelen en sturen wij ook onze ontwerpen vaker op basis van hun ruilwaarde (financiën) dan hun belevingswaarde (geluk). Ik zie dit terug in de cultuur van de dagelijkse praktijk. In hoe we over opgaven praten. Ik hoor uitspraken als: het bouwen van hutten, een unit als metafoor voor woning, het bergen van mensen in plaats van huisvesten, enzovoort. Als ook het gegeven dat de meer bijzondere ambities altijd gepaard gaan met de waarschuwing dat er natuurlijk ook verdiend moet worden. Een boodschap die doorgaans synoniem staat voor: het rendement eerst en dan kijken wat we overhouden. De waarde van een woning wordt in processen vooraf vastgelegd en samen met de eigenschappen die wij de doelgroepen toedichten kaderen zij de bewegingsruimte van de architect.

Daarom beoordelen wij ontwerpen vaker op basis van hun ruilwaarde (financiën) dan hun belevingswaarde (geluk).

Nu wil ik niet beweren dat we alles fout doen of dat we geen ambities hebben of deze nooit respecteren. Ik zie alleen dat het (economisch) systeem waarbinnen we functioneren een hele specifieke weg bewandelt. Een weg waarbij de ambities zich in eerste instantie richten op onze welvaart in de meest beperkte zin van het woord (= koopkracht en inkomen). In sommige gevallen reikt deze verder naar die ruimere definitie waarin ook ons milieu, de veerkracht van flora en fauna, het collectieve leven, de vrije tijdsbesteding, enzovoort een rol spelen. Maar slechts zelden ontmoet ik marktpartijen die daadwerkelijk interesse tonen in het welzijn van de mens. Een niveau van ontwikkelen waarbij het geluk van de eindgebruiker, de liefde van en voor het individu of diens harmonie binnen de gemeenschap centraal staat. Met name dit laatste is zodanig subjectief en lastig meetbaar, dat ons huidig economisch denkmodel er geen raad mee weet; die belevingswaarde niet kan toetsen en daardoor het belang negeert. Zo wordt geld ons doel en is geluk een luxe.

Toename tijdsdruk 

Als derde effect zou ik willen noemen dat de industrie voortdurend bezig is met het ontwikkelen van instrumenten waarmee we sneller kunnen produceren. Producten die we ontwikkelen door trial and error, een vorm van experimenteren. En natuurlijk is het zinvol dat we moderniseren en nieuwe ontwikkelingen een plek te geven in onze maatschappij. Maar het wordt ingewikkeld wanneer veranderingen voortkomen uit zienswijzen die de wetmatigheden binnen ons leven te veel vereenvoudigen. Met andere woorden, initiatieven stimuleren op basis van veel te abstracte modellen van onze werkelijkheid. Neem als voorbeeld de computer. Deze werd door onze beroepsgroep omarmd vanuit de boodschap dat hij het werk gemakkelijker maakt. Met name dat ‘monotone’ uit handen neemt. Dat we meer tijd over zouden houden en tegelijkertijd beter presteren. Wanneer je deze gedachte isoleert van de maatschappij en diens complexe karakter, dan klinkt dat aannemelijk. Maar de praktijk volgt een hele andere logica, namelijk: omdat we iets sneller kunnen produceren krijgen we meer te doen in dezelfde tijd. Dit biedt juist géén ontspanning, maar in plaats daarvan een toename van tijdsdruk. Zo reageert nu eenmaal een vrije handelsmarkt die is ingericht op permanente groei. En in ons vak, het vak van de architect, is dat geen positieve impuls. Architectuur is van nature traag. Het heeft tijd nodig om te rijpen; om te kunnen heroverwegen. Inspiratie is slechts zelden die bliksem die je treft, maar vraagt veel vaker noeste arbeid en uren maken. Het is prima om de productie ervan te vereenvoudigen, maar de praktijk zorgt ervoor dat we minder tijd krijgen om na te denken. En niet in de laatste plaats omdat juist die productie, dat tekenwerk, oorspronkelijk een belangrijk onderdeel was van dat denkproces. Tekenen is namelijk niet alleen een vorm van uitwerken, maar óók een manier van denken!

Architectuur is van nature traag en heeft tijd nodig om te rijpen, om te kunnen heroverwegen.

Een transitie

Waarom is het zo belangrijk om je bewust te zijn van dit verlies aan diepgang, die fixatie op economische ruilwaarde en de toenemende tijdsdruk? Omdat ik meen dat het de symptomen zijn van een transitie-fase waarin we ons bevinden. Een periode waarin we voortdurend aan veranderingen onderhevig zijn en waarin we door ’trial and error’ ondervinden of iets wel of niet werkt. Je zou het kunnen vergelijken met hoe kinderen opgroeien. Ook zij moeten gaandeweg van alles eerst ervaren en het dan een plek geven. Ik denk dat gelijk onze kinderen, ook wij moeten leren hoe we het beste opgroeien in onze tijd. Veel is nieuw en daar moeten we mee leren omgaan, die (social)media, die permanente interactiviteit, het hoge tempo, vraagstukken zoals de nieuwe economie, verhoudingen in de vrije markt, Europa, globalisering, enzovoort.

Ik denk dat gelijk onze kinderen ook wij moeten leren hoe we het beste opgroeien in onze tijd.

De meest begrijpelijke consequentie van deze transitie-fase, is instabiliteit. Experimenteren veroorzaakt verschuivingen in de maatschappij, waardoor deze uit balans raakt. Dit is een universele wet, ongeacht de context of schaal waarin wij ons bevinden. Voor een gezonde situatie is het belangrijk om na het experimenteren weer een nieuwe balans te vinden.

Twee krachtenvelden

Als we vanuit het voorgaande naar de bouwwereld kijken, dan kan je met enige zekerheid stellen dat bouwen per definitie een balansoefening is. Een balansoefening tussen meerdere krachtenvelden: die van de kunst, het ambacht, de handel, de gebruiker. En elk met hun eigen vertegenwoordigers. Om mijn verhaal inhoud te geven, richt ik mij op twee ervan, namelijk die van de bouwkunst en -handel. Met de architect en ontwikkelaar als meest herkenbare vertegenwoordigers. En al moet direct worden opgemerkt dat deze personages in de praktijk een zeer divers karakter hebben, die disbalans (in gewicht en positie) toont zich duidelijk en wordt door beide partijen gevoed, elk op een eigen wijze.

Gewicht architect

De architect legt steeds minder gewicht in de schaal. Hij doet natuurlijk wel mee in het ontwikkelproces, maar steeds vaker als een van de adviseurs en als vormgever. Dit ten gunste van andermans ideeën of zienswijzen en niet perse die van de eindgebruiker. Uitgangspunten zijn hierbij vastgelegd in massa, gewenste typologieën, voorkeur in bouwsystemen, eventuele referentieprojecten of zienswijzen vanuit stedenbouw en ordners vol nadere tekst en uitleg. De onderbouwing is een analyse van de doelgroepen, met een financiële ambitie rondom een zeker rendement. De opgave is om te optimaliseren en alle ‘eisen’ te vatten in een ontwerp. Maar je begrijpt, als iets vierkant is gerekend, wordt het zelden rond. Met andere woorden, de bewegingsruimte van de architect is mainstream aan de voorkant begrensd. Het mijn overtuiging dat van origine de architect, als vakmens, de plaats heeft ingenomen van een soort collectief, intuïtief bewustzijn waarmee de gemeenschap vroeger haar eigen leefruimte ontwikkelde. En eerlijk gezegd is die gemeenschap daar nog steeds toe in staat, gezien de projecten die gerealiseerd worden onder Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Dus de positie van een architect neemt een zekere verantwoordelijkheid met zich mee. De architect heeft de opgave om de wereld om ons heen, die van de eindgebruikers, te begrijpen en te interpreteren om hier middels zijn of haar architectuur er een waardevolle bijdrage aan te leveren. Zodoende te leren en te zien hoe wij het liefst leven, waar wij gelukkig van worden, bewust of onbewust, om vervolgens hiervoor zorg te dragen in het werk. Het liefst als deelgenoot en voorvechter van die gemeenschap. Als een soort hoeder van de (openbare) ruimte. Een belangrijke taak dus met verantwoordelijkheden die voorbij gaan aan alleen het vormgeven. 

De architect heeft de opgave om de wereld om ons heen, die van de eindgebruikers, te begrijpen en te interpreteren om hier middels zijn of haar architectuur een waardevolle bijdrage aan te leveren.

De oorzaken van deze verschuiving van architect naar vormgever zie ik terug in verschillende maatschappelijke verschijnselen. Ik noem er vier:

  • het ontbreken van een helder beeld van wat een architect is, kan en doet,
  • het groeiend wantrouwen jegens zijn of haar ambitieus en vrijzinnig denken,
  • de afbraak van architectuur als integraal werkveld,
  • de impact van tijdsdruk op ons trage vak.

Deze verschuiving heeft als effect dat architecten steeds later bij een ontwikkeling betrokken worden. Niet zelden pas aan het einde van een denk- of onderhandelingsproces waarbij belangrijke uitgangspunten reeds geformuleerd zijn. Óók die uitgangspunten die van invloed zijn op dat waar architectuur betekenis kan hebben en speelruimte vraagt. Het is vervolgens de vraag om aan het gegeven programma van eisen vorm te geven, als vormgever dus, niet als architect.

Positie ontwikkelaar

In tegenstelling tot de architect neemt de ontwikkelaar in processen juist een steeds prominentere positie in. De primaire incentive voor de ontwikkelaar is het drijven van handel. Dat betekent in de praktijk positie verwerven, ruimte maken en optimaliseren en deze daarna verkopen of verhuren. En omdat het over handel gaat, staan logischerwijs kernwaarden als continuïteit, rendement, beheersbaarheid of haalbaarheid boven aan de agenda. Ontwikkelaars staan wel open voor ambities, maar onder controle van de handelsgeest. Dit met de overtuiging dat hij of zij daarom de touwen in handen moet hebben. Ook hier vind ik oorzaken terug in maatschappelijke verschijnselen als direct gevolg van onze tijdgeest. Ik noem er wederom vier:

  • de idee fixe dat wie betaalt ook bepaalt, 
  • de ruimte primair gezien wordt als middel om geld te verdienen,
  • het ontbreken van verantwoordelijkheidsgevoel, 
  • de druk door die noodzaak van continuïteit en permanente groei.

Ze hebben het effect dat handelsbelangen als een soort ‘drijfankers’ werken wanneer we een andere koers willen varen. Er bestaat wel speelruimte om te innoveren, zolang die positie (continuïteit, rendement, groei) niet in gevaar komt. Waardoor van echt afdrijven, laat staan een ander water zoeken, geen sprake is. Terwijl juist dat afdrijven soms zo nodig is om tot nieuwe perspectieven te komen.

Ze hebben het effect dat handelsbelangen als ‘drijfankers’ functioneren wanneer we een andere koers willen varen.

Moeizaam klimaat hervormingen

Het effect van deze disbalans is een moeizaam klimaat voor hervormingen. Of het biedt hervormingen die, ondanks alle goede bedoelingen en intellectuele vermogens, alleen symptomen bestrijden. Het feit dat slimme ideeën of innovaties zoals een biobased drainage-mat voor groene daken of passieve zonnewarmte uit een trombewand, (mainstream) niet echt van de grond komen, is het directe gevolg hiervan. Ze zijn simpelweg niet van belang voor de handel. Het huis of het gebouw wordt zonder deze noviteiten ook verkocht, dus waarom moeilijk doen? Of innovaties richten zich vooral op een betere handel:

  • zo wordt prefabricatie niet ingezet om de keuzevrijheid te maximaliseren, voor de eindgebruiker, maar om sneller te bouwen,
  • zien we flexibiliteit niet als oplossing voor levensloopbestendige gebouwen, maar om meer functionaliteit per m2 te realiseren,
  • promoten we producten voor duurzame energie niet perse voor een beter klimaat, maar als een soort reclame en om geld te besparen,
  • luisteren we niet naar die eindgebruiker om te begrijpen wat hen gelukkig maakt, maar om te kijken waar er draagvlak is voor de eigen agenda.

Daarnaast is het ook belangrijk om te benadrukken dat wij als eindgebruikers zelf, vanuit een zucht naar steeds meer voor minder, deze vorm van navelstaren in stand houden!

Een ander perspectief

Nu is het de vraag hoe we iets kunnen veranderen in een lastig klimaat voor hervormingen. Het helpt iets om erover te schrijven, maar we moeten ook concreet handelen. Maar hoe moet je beginnen? Vanuit wat voor soort denkbeeld? We kunnen een probleem niet oplossen met de denkbeelden die het probleem veroorzaken (A. Einstein). Het komen tot een oplossing begint bij het centraal zetten van de juiste vraag. En deze is niet of het goed of slecht gaat. We zijn geneigd om vanuit deze polarisatie te denken, maar dit brengt zelden een oplossing. De vraag die centraal moet staan, is niet of het goed of slecht gaat, maar of dit alles is wat we kunnen. Bieden wij elkaar het hoogst haalbare? Het gaat niet over goed of kwaad, het is meer een kwestie van niveau en in deze nuance zie ik kansen voor verandering. Daarbij geldt tevens dat wat we ook ondernemen, het per direct en top-down omgooien van het roer een utopische gedachte is. Veel meer opportuun is het bottom up stimuleren van de gemeenschap, zodat deze vanuit haar eigen karakter en vermogen een andere kant op wil bewegen. Denk aan een methode zoals die van de acupunctuur. 

Een organisme wordt gestimuleerd door het strategisch plaatsen van roestvrijstalen naalden. Hierdoor worden energiebanen vrij gemaakt (ontstaat bewegingsruimte) waardoor het organisme op eigen kracht herstelt.  

Analoog aan deze methode, ontwikkelt zich het Motilisme als werkveld. Vanuit de overtuiging dat de gemeenschap als organisme wel wil bewegen, maar dit niet kan omdat er ‘blokkades’ zijn. De ‘energie’ weer laten stromen kan een opgave zijn die beide krachtenvelden, zowel de bouwkunst als de handel bindt en daarmee het evenwicht zich tussen beiden herstelt. Daarbij moeten we ons realiseren dat de meeste hedendaagse ontwikkelingen sturing krijgen vanuit een zoektocht naar de minste weerstand (risico’s) en het hoogste rendement. Willen we nu een andere koers varen, dan moeten we in ieder geval rekening houden met het feit dat deze aspecten een belangrijke incentive zijn om überhaupt te ‘bewegen’. En dus zullen we een alternatief moeten laten zien dat leidt tot weliswaar andere meerwaarden, maar met een vergelijkbare impuls tot ‘bewegen’. Met andere woorden, we zullen eerst de waarde van een ander perspectief moeten tonen om überhaupt te kunnen denken aan een nieuwe balans.

Creëren van draagvlak

Alles wijst op de noodzaak tot het creëren van draagvlak voor ontwikkelingen die vorm krijgen vanuit een ander perspectief. Een perspectief dat andere wetmatigheden voorop stelt, zonder dat we ons daarbij als utopisten gedragen. Dit door bijvoorbeeld die behoefte aan een beperkt risico te koppelen aan de meerwaarde van draagvlak en dat rendements-denken om te buigen naar meer kwaliteit en betekenis voor de eindgebruiker. Ontwikkelingen vanuit draagvlak kunnen leiden tot meer balans; tot processen waarbij naast de ruilwaarden die belevingswaarden voor de eindgebruiker sturend worden op de agenda.

Een perspectief dat andere wetmatigheden voorop stelt, zonder dat we ons daarbij als utopisten gedragen.

De conclusie is dus dat we onze energie en kunde op een positieve wijze moeten richten op het creëren van draagvlak. Dit zonder ‘drijfankers’, want voor motiliteit moeten we juist zoveel mogelijk blokkades opheffen; die energie vrij laten stromen.

Veranderingen op grote schaal vinden niet zomaar plaats. Daarvoor zijn initiatieven en voorbeelden nodig om partijen te overtuigen. Gelukkig is het ook niet nodig om per direct een blauwdruk te hebben van het uiteindelijk resultaat; dat script voor een nieuwe manier van werken. Het nieuwe werkveld mag best organisch groeien. En dat proces kan vanuit verschillende richtingen inhoud krijgen. Ik noem er drie:

Nieuwe allianties en meer eigen initiatief

Architecten kunnen andere allianties onderzoeken. Niet afwachten tot je een werk krijgt toegeschoven om hier vorm aan te geven. Ook geen competities aflopen waarbij je gratis je ‘gouden eieren’ legt. Probeer zelf initiatieven op te zetten, verantwoording nemen en coalities te bouwen met bijvoorbeeld de industrie. En daarbij te zoeken naar partijen die de meeste inhoud aan tafel brengen. Het doel is om samen te werken met diegene die op zoek zijn naar een beter niveau, innovatie niet als een bedreiging of obstakel zien, maar juist als kans om op dat vlak van betekenis te zijn.

Stimuleren collectief bewustzijn 

We kunnen tevens investeren in het bewustzijn van de eindgebruiker. Werken aan een beter, collectief en intuïtief bewustzijn. Dit door mensen te laten zien dat er meer mogelijk is dan wat hen wordt voorgeschoteld. Mensen ook leren om beter en kritischer te kijken vanuit het besef dat er wel degelijk bruggen denkbaar zijn tussen droom en realiteit. Zodat het ons ontvankelijker maakt voor een beter niveau van bouwen en dat ambities daadwerkelijk onderdeel blijven van ontwikkelen en niet worden gesaneerd. Want zonder dit bewustzijn weten mensen niet wat ze wel of niet mogen verlangen, hetgeen leidt tot ongeloof, angst om te ‘bewegen’ en initiatieven die mislukken.

Doelgroep-denken doorbreken 

En als laatste denk ik dat we niet hele volksstammen over één kam moeten scheren. We moeten stoppen met die zo elitaire ideeën over welke identiteit bij welk type mens hoort; wat hun niveau mag zijn. Laten we die identiteit, dat zo kunstmatig zelfbeeld, verrijken met meer aandacht voor wie we wekelijk zijn; voor ons karakter. Laten we dat doelgroepen-denken doorbreken en meer aandacht schenken aan wat de mens echt gelukkig maakt. Het is geen onmogelijke opgave. Het vraagt alleen een andere weging van belangen en kijk op wat een programma van eisen is. En natuurlijk hoeft niet elk huis anders. Hier wordt het die utopie. Het zou echter ons doel moeten zijn om de mens meer mogelijkheden te bieden (meer bewegingsruimte) om zichzelf te zijn of te kunnen worden. Ter illustratie het volgende:

Van doelgroep naar droombron

In de mainstream bouwpraktijk maken we ruimte voor de gemeenschap, beginnend met vragen als wat, waar, voor wie, welk budget, enzovoort: 

Daarbij verdelen we de gemeenschap in overzichtelijke, herkenbare groepen; de zogenaamde doelgroepen:  

Dit doen verschillende onderzoekers op basis van kenmerken als: leeftijd, leefstijl, gezinsopbouw en inkomen en het resultaat is een staalkaart aan identiteiten; een soort van groep-karakters: 

Deze, of afgeleiden ervan, worden door ontwikkelaars of makelaars geïnterpreteerd, overgenomen, verbouwd of genegeerd. Daarna vertaald naar eisen en wensen en verpakt in wat wij de opgave noemen:

Deze opgave wordt vervolgens in samenwerking met verschillende adviseurs (waaronder de architect) uitgewerkt tot een zo goed mogelijk antwoord op de gestelde opgave (product). Met dit product gaat men de markt op of er heeft al een verkoop plaatsgevonden. Makelaars worden (of zijn reeds) ingeschakeld om een en ander zo snel en gunstig mogelijk te verkopen. Niet zelden met het woord droomwoning in de catalogus:

Maar stel dat we niet die identiteit, dat groeps-karakter, voorop zetten, maar de mens als individu met al z’n karakter-eigenschappen. Wij onszelf de opgave geven ook daar bewegingsruimte voor te bieden: 

Dan zullen we een veel fijnmaziger mozaïek zien met tal van individuele wensen en verlangens, óók die behoeften die de generieke kaders van (doel)groepen doorbreken. Ik bedoel, je huis kunnen aanpassen, leven in een gezonde omgeving, invloed hebben op beslissingen, genieten van een goede investering, je niet alleen voelen, maar wel op jezelf kunnen zijn, enzovoort, zijn behoeften door alle leeftijden, inkomensgroepen, gezinssamenstellingen en leefstijlen heen. Onze maatschappij kenmerkt zich nu eenmaal door een grote diversiteit aan idealen:  

Het bijzondere nu is, dat als we lang genoeg kijken naar dit mozaïek, we zien dat veel van deze verschillende idealen gebaseerd zijn op een zelfde behoefte, alleen is deze veel meer primair. Dromen van mensen lopen weliswaar in nuance uiteen, maar in oorsprong zijn velen met elkaar verbonden; kennen velen eenzelfde bron:

Deze primaire behoeften van de mens zou je kunnen zien als een soort van “bronnen” (droombronnen) van waaruit idealen opborrelen. Het zijn onze primaire behoeften aan: Vrijheid, Duurzaamheid en Verbonden zijn:

Om van zo’n “droombron” een voorbeeld te geven: Ieder mens heeft in meer of mindere mate behoefte vrijheid:

Deze vertaald zich in hele praktische idealen en functionaliteiten, verankerd in ons dagelijks bestaan; dingen dus waar wij van dromen:

En in de praktijk hebben we oplossingen voor al deze idealen en functionaliteiten. Kunnen we deze faciliteren met behulp van kennis en producten uit onze bouwwereld. Die behoefte aan vrijheid, duurzaamheid en verbondenheid, die droombronnen dus, vormen de pijlers waarop wij onze brug kunnen bouwen naar de dagelijkse realiteit:

Dromen in ontwikkeling

We zijn bezig met het schrijven van een ruimer perspectief op de bovenstaande vraag. De publicatie moet ‘Dromen in ontwikkeling’ gaan heten. De voortgang delen we op onze blog, Facebook en Instagram